EISE EISINGA DE VERLICHTING IN NED.

64. BEELDEN ZIEN ONS AAN EN WIJ ZIEN HEN AAN

Hildegard van Bingen had, net als veel mensen, een vermoeden, dat er meer moest zijn tussen hemel en aarde. Wat dat ‘meer’ kon zijn, bleef ook voor haar geheim, totdat ze, genietend van de weerspiegeling van het licht in het water, een visioen kreeg. Dat visioen is in dit schilderij verbeeld. In een cirkel van rood trillend vuur staat in het midden een mensenfiguur en daaromheen een cirkel van hel licht. Het levende licht stroomt naar haar toe en opent voor haar de geheimen van God. Ze werd opgenomen in een werkelijkheid van levend licht, de oerkracht, die alomvattend is en waarin de hele schepping besloten ligt en die overal beekjes van levend licht en kracht heeft geplant, in ieder mens, ieder dier en in ieder ding.

“Het is een vrijplaats, waar vriendelijke en gastvrije kloosterzusters, vluchtelingen en zwervers opvangen. Je zult je er helemaal veilig voelen“, zo verzekerden ze mij.

     Ze hadden er tegen kost en inwoning werkzaamheden op het land en in de tuin verricht. Het klooster was volgens hen binnen twee dagmarsen te bereiken. 

Ze gaven mij een routebeschrijving waarop enkele herkenningspunten waren getekend zoals Romaanse kerkjes, boerderijen, een opvallend grote eik en een watermolen. 

Ongeveer halverwege kon ik overnachten in een herberg. Daar stroomde ook het beekje dat ik de volgende dag moest volgen om het klooster te bereiken.

       Twee dagen later vertrok ik al voor zonsopgang, want het einde van de nacht is het mooiste moment van de dag en herinnert mij aan de wandelingen met mijn vader over het jaagpad in de richting van de molen. 

“Is het niet fantastisch?”, hoor ik hem weer fluisteren.

Het is hier anders dan thuis, want daar kun je tot aan de horizon zien en groeit de zon langzaam uit tot een grote ronde, rode bol en hier gaan einder en zon schuil achter heuvels en bossen. 

Die vergezichten en prachtige luchten mis ik. 

Nergens zijn ze mooier dan thuis tussen Franeker en Dronrijp.

Toch is ook hier het moment, waarop het nachtelijk donker wijkt voor het nieuwe licht en in het oosten de sterren beginnen te verbleken, heel bijzonder.

       Op dit vroege uur leek alles frisser en zuiverder en zag eruit zoals het misschien op de eerste dag is geweest

De eerste vogel begon te roepen en ergens kraaide een haan.

Het beloofde een prachtige dag te worden.

       Na mijn vertrek uit Gronau liep ik in noordwestelijke richting door een heuvelachtig landschap met bossen en heidevelden. 

Overal verspreid lagen boerderijen, gehuchten en dorpen met hier en daar een Romaans kerkje.

Ik betrapte mij erop, dat ik, ondanks alle verdriet en zorgen, kon genieten. 

Kwam dat door de prachtige natuur, het wandelen of door beide?

       Ik herinnerde mij dat mijn vader tijdens wandelingen op zijn best was, en

van Gadso Coopmans wist ik dat hij het ‘Manifest’ tijdens wandelingen over het Bolwerk had voorbereid.

       “Wandelen stimuleert mijn denkvermogen, en denken is voor mij een vorm van wandelen, en je raadt nooit van wie ik dat heb geleerd”, zei hij eens, “van onze grote verlichtings filosoof Rousseau!” en hij liet mij het boek ‘Overpeinzingen van een eenzame wandelaar’, zien.

Maar dat had ik zelf ook kunnen bedenken, dacht ik nu, want  liep ik als jongen van een jaar of twaalf ook niet zingend “Co-gi-to, er-go -sum /co-gi-to-er-go-sum” over het Jaagpad van Franeker naar Dronrijp? En nu schoot mij zomaar nog een beroemde uitspraak te binnen: ‘Ambulo ergo sum’- ik wandel dus ik ben’. Cogito was van Descartes, maar van wie was ‘ambulo’ ?

      Tegen het einde van de middag bereikte ik de herberg aan de beek.  

Omdat ik nog niet moe was en de uitspanning er niet bepaald uitnodigend uitzag, besloot ik verder te gaan. 

       Toen enkele uren later de zon haar reis van oost naar west langs de hemel weer had volbracht en het weer de beurt was aan al die andere miljoenen zonnen, heb ik, aan de oever van de beek, 'à la belle étoile', een veldbed van kruidig hooi gemaakt. 

       Voor het eerst tijdens mijn ballingschap heb ik een nacht in de openlucht doorgebracht. 

Het was zo’n zomeravond waarop het bijna niet koeler wordt.  

Ik strekte mijn arm, zoals mijn vader deed toen hij mij de sterrenbeelden aan de hemel leerde vinden, en met mijn wijsvinger noemde ik de sterren één voor één bij naam en verbond ze tot mijn ‘Ooievaar’. 

       Een langgerekte vlucht spreeuwen dook aan de noordelijke hemel op en trok dwars door mijn sterrenbeeld in de richting waar de zon was ondergegaan.

Onder het eentonig en rustgevend piepen van krekels viel ik in slaap. 

       Al voor zonsopkomst werd ik de volgende ochtend wakker. 

In het oosten begonnen de sterren te verbleken

Volstrekte rust en het was alsof het geluid van het kabbelende water de rust nog versterkte. Door de schittering van het licht en de weerspiegeling van de blauwe lucht, was het water op zijn mooist.

Een grote roofvogel, die biddend boven de beek hing, maakte een eind aan mijn overpeinzingen. Hij stortte zich op een rat, die, gewekt door de eerste zonnestralen, zijn hol in de oever verliet.

       Ik volgde het beekdal verder stroomafwaarts. Dat liep prettig, met rechts van mij de beek. Het water was er ondiep en traag, er groeiden lissen en biezen en ik‚ rook zowaar de kalmoes. Links strekten zich de licht glooiende weilanden en akkers uit met daarachter struikgewas en bos.

Bij elke bocht was het een verrassing om te zien hoe de beek verder stroomde en welk landschap daar weer achter lag. 

       Precies volgens de routebeschrijving bereikte ik rond het middaguur de oude watermolen. Wat een imposant gezicht! Het stromende water dat het raderwerk en de grote platte maalstenen krakend en steunend in beweging zette om het graan pletten.  

       Water heeft altijd al een grote aantrekkingskracht op mij uitgeoefend.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                

Uren bracht ik als kind door aan de oever van de trekvaart, op jacht naar salamanders en vissen.       

Vanaf de watermolen zou het nog vier uur gaans zijn naar de plaats waar de beek zich in tweeën opsplitste en het klooster als op een eilandje tussen beide armen van de beek moest liggen. 

Ik had blijkbaar flink de pas erin, want al na twee en een half uur bereikte ik mijn plaats van bestemming.

Via een ophaalbrug kwam ik bij de kloosterpoort. 

Ik liet de klopper voorzichtig op de kloosterdeur vallen. Een allervriendelijkste kloosterzuster deed open.

       ”Kan ik hier misschien overnachten?” ”Maar natuurlijk, komt u binnen. 

Zo te zien hebt u al een lange en vermoeiende reis achter de rug”. 

Ik vertelde haar dat ik had genoten van het prachtige landschap en vooral van de beek en de aantrekkingskracht van het water.

     “Ons klooster heeft een bijzondere band met water, als het u interesseert willen we u daar graag iets over vertellen, maar misschien wilt u zich eerst even opfrissen?”  

Ze ging mij voor naar de vleugel met de gastenverblijven.

Daar waren meer gasten. Zo te zien was het klooster een toevluchtsoord voor zwervers, oude stakkers en hongerigen.

Voor het eerst in mijn leven was ik in een klooster en zou ik een nacht doorbrengen in een kloostercel.

       Toen ik de volgende morgen wakker werd, waren er twee voorwerpen, die mijn aandacht trokken. Een kruisbeeld zonder armen en een schilderij met in het midden een mensenfiguur en daaromheen kleurige cirkels. Vreemd dat ze mij gisteravond niet waren opgevallen, maar misschien was ik toen te moe of was het al donker.

        Toen ik in de refter kwam voor het ontbijt, ontdekte ik daar hetzelfde kruis en hetzelfde schilderij. De kloosterzuster die mij gisteravond zo vriendelijk welkom heette, kwam vragen of ik goed had geslapen. 

       Ik vroeg haar naar de betekenis van het kruisbeeld zonder armen en het kleurige schilderij.

       “Met deze beelden willen wij vertellen wie wij zijn en waarvoor wij leven”, antwoordde ze.

       “Iedere avond organiseren wij voor onze nieuwe gasten een avondwake, waar onze abdis iets vertelt over ons leven en werk. 

U bent van harte welkom.”

“Twee beelden zien ons aan en wij zien hen aan”, zo begon de abdis haar toespraak tijdens de avondwake.  “Het beeld van de Man van Nazareth en het beeld van Hildegard van Bingen.

Ieder mens leeft met voorbeelden, beelden die je zelf kiest, die je macht toekent, die je voorgaan en die je wilt navolgen, omdat je ze vertrouwt en in hen gelooft.

Beelden die je beïnvloeden, uitdagen en troosten. 

Beelden die je leven zin geven.

Welke beelden heb jij gekozen en welke troost en welke zin schenken ze jou?”, vroeg ze, en ze keek haar gasten aan. 

In mijn verbeelding zag ik mijn ‘Ooievaar’ stralend aan de nachtelijke hemel staan.

“De bewoners van dit huis proberen met déze beelden te leven” en ze wees naar het kruisbeeld en het schilderij. 

Zij vormen ons kostbaarste bezit, onze diepste overtuiging, waaruit wij leven en werken. 

Daarover willen we graag iets vertellen. 

We beseffen dat onze opvattingen niet uw opvattingen zijn. We willen onze waarheid daarom niet aan anderen opleggen, want ook onze waarheid kan nooit voor iedereen dè waarheid zijn”.

       De abdis zweeg, keek op naar het kruisbeeld, sloeg een kruis en sprak:

“Onder het beeld van de Man van Nazareth hangt een bordje met de tekst: "Tibi sunt mea manu",

Gij zijt mijn handen.

Daarmee is alles gezegd. 

Wij zijn samen met God verantwoordelijk voor het lot van de aarde. 

Wij zijn medescheppers met God.

Wij zijn met Hem verbonden. Hij kan niet zonder ons en wij niet zonder Hem. 

Hij heeft ons nodig en wij hebben Hem nodig.

       Geloven betekent voor ons deelnemen aan de schepping, de aarde leefbaar en bewoonbaar maken en houden. 

Wij proberen te doen wat Hij ons voordeed: water geven aan dorstigen en armen helpen. 

”Want wat je voor hen hebt gedaan, heb je voor Mij gedaan”, leerde Hij ons ·.

De abdis zweeg, knielde voor het kruis en bad.

       “Om ons klooster te bereiken”, zo begon ze het tweede deel van haar toespraak, “hebt u een lange wandeling langs de beek gemaakt. 

Honderden mensen zijn U daarin voorgegaan. In het gastenboek hebben zij hun namen geschreven. 

       Eén van hen was Hildegard van Bingen. Zij heeft, volgens het gastenboek, ons klooster verschillende keren bezocht.       

Ze had, net als veel mensen, een vermoeden, dat er meer moest zijn tussen hemel en aarde. Wat dat ‘meer’ kon zijn, bleef ook voor haar geheim, totdat ze, genietend van de weerspiegeling van het licht in het water, een visioen kreeg. 

Dat visioen is in dit schilderij verbeeld.

In een cirkel van rood trillend vuur ziet u in het midden een mensenfiguur en daaromheen een cirkel van hel licht, levend vuur en een hemelsblauwe vlam. Dit levende licht stroomt naar haar toe en opent voor haar de geheimen van God.

Ze werd opgenomen, vertelde Hildegard, in een werkelijkheid van levend licht, de oerkracht, die alomvattend is en waarin de hele schepping besloten ligt en die overal beekjes van levend licht en kracht heeft geplant, in ieder mens, ieder dier en in ieder ding. 

Alle beekjes, alle schepselen zijn met deze oerkracht verbonden. 

Ieder schepsel draagt een stukje van dat geheim in zich, ook als de oerkracht niet kan toestromen, omdat de beekjes onder stenen zijn bedolven, of met ijs bedekt, de mens er zich van afkeert of ervan is vervreemd.

       Het beeld van de Man van Nazareth en het beeld van Hildegard van Bingen zien ons aan en wij zien hen aan. Ze verbeelden onze diepste overtuiging, waaruit wij proberen te leven en te werken. 

Proberen, want al te gemakkelijk doven en begraven wij de beelden in ons. 

Het is noodzakelijk ze steeds weer aan het licht te brengen. Dat doen wij tijdens momenten van stilte, gebed en meditatie, ‘s-morgens om zes uur, ‘s-middags om twaalf uur en ‘s-avonds om zes uur. 

Hebt U belangstelling, dan bent U van harte welkom. Na deze bijeenkomsten gebruiken we de maaltijd.”

Bij het verlaten van de kapel viel mijn oog op een cirkelvormige fresco. 

In de buitenste rode cirkel herkende ik de dierenriem met twaalf vuurspuwende sterrenbeelden en in de tweede cirkel, hemelsblauw van kleur, de allesomvattende oerkracht en vanwaaruit beekjes van levend licht naar alle schepselen op aarde stroomden.

De volgende ochtend zat ik al voor zessen in de kapel temidden van een bont gezelschap van kloosterzusters en gasten. 

Er werd een klok geluid, waarna het volkomen stil werd. 

De Man van Nazareth, die ons nodig heeft en niet zonder ons kan, keek mij aan en ik keek naar Hem, maar Hij zweeg.

“Toch wel een heel andere God, dan de God die ons in 1774 met allerlei rampen wilde waarschuwen en bekeren”, schoot het door mij heen. 

“Of de Schepper-klokkenmaker van Descartes, die zich, nadat hij zijn werk had gedaan, terugtrok in de eeuwigheid en zich sindsdien niet meer met de schepping bemoeide. 

En Spinoza, die God liet opgaan in de wereld, en leerde, dat God geen God in de verte, maar een God dichtbij is, in je lijf, in je denken.       

Ik keek om mij heen. Iedereen was in gebed, of, zoals ik, in gedachten verzonken. 

Het kruisbeeld en dit bonte gezelschap deden mij denken aan het schilderij van de zeven werken van barmhartigheid van de Meester van Alkmaar.

"Wie kiest voor deze armen, zwervers, oude stakkers en vluchtelingen, kiest voor Mij”, hoorde ik mijn vader zeggen. 

En ik keek naar de Man zonder armen en Hij keek mij aan.

Er werd een klok geluid. 

Het ochtendgebed was voorbij.

Klokgelui kondigde het middaggebed aan.

“Ieder mens leeft met voorbeelden, beelden die je leven zin geven”, had de abdis gezegd.

In het beeld van de Man van Nazareth had ik dat herkend, maar bij het beeld van Hildegards visioen dwaalden mijn gedachten naar de betoverde wereld van de middeleeuwen met allerlei bovennatuurlijke ervaringen als tovenarij, hekserij en kometen. 

Was een visioen ook niet een vorm van betovering? 

Ik betrapte mij erop, dat ik heel even wegdroomde van mijn gevoelens van verdriet, angst, onzekerheid en woede. 

Een heerlijke ervaring was het, een gevoel van gelukzaligheid die me zo maar overkwam en waar ik niets voor hoefde te doen!

Gelukzaligheid, was dat ook niet het kenmerk van de hoogste vorm van kennis, van intuïtie, volgens Spinoza? Een vorm van hoogst mogelijke gemoedsrust, die je pas na een leven lang, moeizaam leren kon bereiken?

Lijken de God van Hildegard en de God van Spinoza op elkaar?

Ik keek naar de Man zonder armen, haalde het visoen van de muur en plaatste Spinoza’s ladder onder zijn beeld.

Die nacht heb ik het besluit genomen de volgende morgen te vertrekken.

Via Gronau, Enschede en Zutphen was ik van plan naar Groningen te reizen.

Bij het afscheid gaf de vriendelijk kloosterzuster mij een stukje perkament met daarop twee prachtige miniatuurtjes van het kruis en het visioen.

Maar ik had het visioen van de muur gehaald. Het is niet eerlijk als ik het aanneem, dacht ik.

Zij zag mijn aarzeling en zei: “maar wij willen onze waarheid niet aan u opdringen, beschouw het slechts als een aardig souvenir”.

Ik verliet het klooster met een naar gevoel.

“Waarom was ik niet eerlijk geweest? Waarom had ik niet gezegd dat ik moeite had met het beeld van het visioen? 

Ik liep terug langs dezelfde beek. Het stroompje was anders dan op de heenweg. Het water leefde meer, het was alsof het oplichtte, kleuriger met een geel, blauw, groene schittering.

Of zag ik misschien ‘het beekje van licht’ van Hildegard? 

                                                     EISES DIGITALE SCHATKIST

                                            LEES, KIJK, DOE EN ONTDEK

 👍

 In ‘Beelden zien ons aan en wij zien hen aan’ zegt de abdis van het klooster, dat Ieder mens met voorbeelden leeft, beelden die je zelf kiest, die je macht toekent, die je voorgaan en die je wilt navolgen, omdat je ze vertrouwt en in hen gelooft. Ze vraagt: “Welke beelden heb jij gekozen en welke troost en welke zin schenken ze jou?” Eise ziet in zijn verbeelding zijn ‘helden’ stralend in de ’Ooievaar’ aan de hemel staan.

Heb jij voorbeelden, helden, idolen?

Ook jij kunt een sterrenbeeld kiezen en de sterren vernoemen naar jouw helden. Wat is voor jou de betekenis van de ‘sterren’ die jij hebt gekozen?

Kijk voor ideeen eventueel op : Helden en idolen - Schooltv   

👍LEES VERDER OVER : Hildegard van Bingen:  

Hildegard van Bingen(1098-11790 was een Benedictijnse abdis en geldt als eerste vertegenwoordigster van de Duitse middeleeuwse mystiek. Zij was onder meer actief op het gebied van religie, kosmologie, wetenschappen, filosofie, muziekcompositie, poëzie, plantkunde en linguïstiek.

64. "BEELDEN ZIEN ONS AAN EN WIJ ZIEN HEN AAN’      

    'TIBI SUNT MEA MANU'

Omdat al eerder gevluchte Friezen in Groningen en Drente waren opgepakt, ontraadden de beide broers mij echter met klem nu terug te gaan.

 Ze hadden voor hun komst naar Gronau enige tijd in een klooster vertoefd. 

Bouke Procee 30.10.2016 14:48

Uiterlijk gaan de verhalen over het leven van Eise en de tijd van de verlichting. Maar innerlijk worden uiteraard de gedachten en gevoelens van Meinte Vierstra zelf weerspiegeld. En hoe mooi en zo herkenbaar. De humor, de (jongens)dromen, het voortschrij

Nieuwe reacties

02.12 | 08:37

Deze korte impressie smaakt naar veel meer!!

27.10 | 21:28

Ik haw krekt yn in lêzing fan Meinte Vierstra heard oer Eise Eisinga dy't...

06.02 | 13:45

Tige interessant Meinte, likas de oare stikjes. De formule is ek goed. Koart mar kreftig

21.12 | 13:01

Zo knap als Eise is om de ruimte in te kijken, zo knap is Meinte om de di...