84.JOUW KUNSTWERK MAG NIET VERLOREN GAAN”
In mei 1814 kreeg ik bezoek van Idsert van Humalda. Enkele
maanden eerder was hij benoemd tot Gouverneur van de provincie Friesland.
Hij kwam, zou je kunnen zeggen met
twee petten op. Met de vriendenpet informeerde hij hoe het met ons persoonlijk ging na het overlijden van beide Jeltes en als Gouverneur was hij geïnteresseerd in het wel en wee van de stad Franeker na sluiting van de universiteit.
“Ik heb de indruk”, vertelde ik Idsert, “dat de stad met het verlies van de universiteit het geloof in zichzelf heeft
verloren. Na de sluiting zijn vrijwel alle professoren en studenten vertrokken, het Anatomisch Theater en het Theatrum Physicum zijn gesloten en de Hortus is veranderd in een wildernis en ik vrees dat het Museum Camperianum en mijn planetarium een zelfde lot
zal treffen.
De zeventiger jaren van de vorige eeuw waren nog gouden jaren voor onze stad, maar daarna is alles snel achteruit gegaan.
Ooit was Franeker een centrum van wetenschap en cultuur en grote geleerden als Camper, Van Swinden, Hemsterhuis en vele anderen, zelfs beroemde wijsgeren als Descartes
en Locke kwamen in een ver verleden naar onze stad.
En kijk eens hoe de stad er nu bij ligt: de verpaupering grijpt om zich heen.
Nog niet zolang geleden hadden we hier negen prachtige Stinzen en nu nog vijf, maar hoe lang nog?
Het ergste is dat het de meeste mensen koud laat.
Er zijn er zelfs die de komeet van 1811 erbij halen als oorzaak van alle ellende”.
“Als Gouverneur van Friesland”, antwoordde Idsert, “kan ik de problemen niet oplossen, maar één ding weet
ik heel zeker: jouw planetarium zal nooit verdwijnen, daar zal ik mij persoonlijk voor inzetten.”
Hij vertelde dat
hij nauwe contacten met Koning Willem I onderhield en dat hij had meegewerkt aan het opstellen van een nieuwe grondwet.
“Ik had nooit kunnen denken, zelfs niet kunnen dromen, dat de Koning en
de Gouverneur nog eens echte patriotten zouden worden”, merkte ik op.
“Patriotten Eise, hoe bedoel je?” reageerde Idsert verbaasd.
“Jij begrijpt heel goed wat ik bedoel Idsert, want jullie hebben ons werk omgesmeed tot een democratische beweging. Waar wij vanaf de 80er jaren van de vorige eeuw voor hebben
gestreden, hebben jullie nu vastgelegd in een nieuwe grondwet.
Spinoza, Locke, Voltaire en Montesquieu zijn voor mij de architecten van deze nieuwe orde.
Zij zouden met voldoening hebben vastgesteld dat de natuurrechten die God de mens heeft geschonken nu bij wet zijn vastgelegd: gelijkheid voor de wet, vrijheid van meningsuiting, scheiding van kerk en staat, opheffing van de gilden, afschaffing van adellijke
privileges en bescherming van persoonlijk eigendom.
Alleen jammer dat jullie één verworvenheid van de Franse Revolutie nog niet in
de wet hebben opgenomen: de emancipatie van de vrouw.”
Idsert had met aandacht geluisterd.
“Zo heb ik het nog niet bekeken”, sprak hij bedachtzaam, om vervolgens een andere wending aan het gesprek te geven.
“Ik heb er alle vertrouwen in dat met deze Koning een nieuwe tijd aanbreekt, want hij maakt zich sterk voor tolerantie, verdraagzaamheid en verzoening tussen de verschillende bevolkingsgroepen Èn hij probeert de economische groei te herstellen
en laat kanalen en wegen aanleggen. Zijn bijnaam Koning-Koopman draagt hij met ere.”
Idsert was zo te horen nog een echte Orangist.
Na het middageten hebben we nog wat jeugdherinneringen opgehaald met als hoogtepunten het planetariumspel en de ontdekking van de hemel,
samen met mijn vader, vanaf het jaagpad.
“Je had toen ook al een boekje gemaakt over de hemellichamen”, zei Idsert.
“Je bedoelt dit”, en ik liet hem het boekje zien, dat ik op mijn zesde verjaardag van mijn moeder en vader had gekregen en waarmee alles lang geleden
was begonnen.
Idsert bladerde erin en riep verrast: ”Wat is dit?” en wees naar een tekening van mijn eerste ‘Ooievaar’ met de twaalf
sterren en hun namen. “Daar sta ik ook bij, maar dat heb je mij nooit verteld!”
“Het was net als het planetariumspel en de zonnewijzer
ook maar een spelletje.”
“Maar dat spelletje is wel uitgegroeid tot een echt planetarium en voor in de gevel staan nu een echte Zonnewijzer
en een volwassen Ooievaar”.
Ik liet Idsert vervolgens de tekeningen zien van de twee gevelstenen met de namen van de twaalf sterren en twaalf uren.
“Ja, dat had ik al begrepen” zei Idsert lachend, “ik heb plaats moeten maken voor een andere vriend!”
Hij legde de tekeningen van de jonge- en de volwassen Ooievaar naast elkaar en zei: “Ik zie dat Blaise Pascal mijn plaats heeft ingenomen, daar kan ik wel vrede
mee hebben.
Ik herinner me dat je later ook nog eens een boek over Astronomie hebt geschreven”, ging Idsert verder.
“Ik was daarvan erg onder de indruk en heb er toen zelfs nog een paar bladzijden uit overgeschreven en nagetekend”.
Ik legde een stapeltje boeken en schriften voor hem op tafel.
“Ja, deze vond ik prachtig”, en
Idsert toonde mij de tekening over het ontstaan van de seizoenen. ”Het heeft ook iets speels, juist door dat vrolijke zonnetje in het midden.”
“De
loop van de aarde rond de zon is als de levensloop van de mens”, sprak Idsert. “In plaats van de data waarop de seizoenen beginnen, kun je er ook andere data bijschrijven.
Ken je die Chinese spreuk die zegt dat het leven drie fasen kent: twintig jaar om te leren, twintig jaar om te vechten en twintig jaar om wijs te worden?”
“Dan houden de Chinezen geen rekening met mij”, antwoordde ik, “want ik ben al zeventig, maar misschien heb ik, om wijs te worden, te weinig aan twintig jaar.”
Op een stuk papier tekende ik vervolgens het lachende zonnetje en daaromheen de vier posities van de aarde.
In plaats van 20 maart, begin van het voorjaar, schreef ik mijn geboortedatum: 21 februari 1744 en bij het begin van de zomer onze trouwdatum: 23 mei 1768.
“Je ziet Idsert dat ik toen al te weinig had aan twintig jaar, om te leren”.
Bij het begin van de herfst noteerde ik 23 september 1787, het begin van mijn ballingschap en mijn laatste seizoen begon op 5 februari 1795
de dag waarop mijn ballingschap eindigde.
“Als het een beetje meezit, duurt elk seizoen voor ons twintig jaar”,
zei ik, “en bevindıen wij ons in de buurt van Uranus.”
“Dat is niet te hopen”, zei Idsert lachend, want die heeft jou altijd
flink dwars gezeten.” “Maar als mijn omloop, net als Uranus 84 jaar duurt, wil ik graag samen met hem verder.”
Bij het begin van het derde kwart van mijn omloop schreef ik nog een datum: 5 mei 1788 en tekende er een Ooievaar bij en een andere omloop : een baan dichter rond de zon.
Idsert keek mij vragend aan.
“Op die vijfde mei ontving ik een afwijzing op mijn voorstel om een nieuw planetarium te bouwen en verloor
ik een ideaal, maar ik kreeg er een schat, een waarheid voor terug”.
“En voor welke schat, voor welke waarheid
heb jij je ideaal ingeruild?” vroeg Idsert. “Voor de schat die we lang geleden van jouw vader hebben gekregen.”
“Wat voor
schat? Wat bedoel je?”, en hij keek mij hoofdschuddend aan.
“Arces Attigit Igneas”.
“Je bedoelt het verhaal van de grot?”
“We moesten het verhaal goed onthouden, zei jouw
vader, want het verborg een grote schat, een belangrijke waarheid, waar je zelf naar op zoek moest gaan en die ieder mens zelf moest ontdekken.”
Ik vertelde Idsert hoe ik op die vijfde mei de waarheid had ontdekt, die tot dan voor mij verborgen zat in oerverhalen als ‘Het Paaltje van Oosterlittens’ en ‘De Grot van Plato’ en in het gedachtegoed van grote Verlichters
als Socrates, Spinoza, Pascal, Kant en vele anderen.
“En weet je wat zo bijzonder is?”, vroeg ik Idsert, ”dat al die wijzen het volgens
mij over dezelfde schat, dezelfde waarheid hebben.”
Om duidelijk te maken wat ik bedoelde, gaf ik hem enkele verhalen die ik erover geschreven had:
’Uw Planetarium is een monument der Verlichting’ met Immanuel Kant als hoofdpersoon, ‘De drietrapsladder naar het geluk’ met Baruch de Spinoza, ‘Pythagoras en zijn Philosopharium ’, ‘De Bataafse Socrates’ , ‘Beelden
zien ons aan en wij zien hen aan’ met Hildegard van Bingen en ‘Hier neemt weldadigheid de nooddruft in haar hoede’ met het schilderij ‘De zeven werken van barmhartigheid’, waarop de Man van Nazareth staat afgebeeld.
“Ze zijn allemaal op zoek naar de zin, de waarheid en het hoogste geluk in dit leven.”
Bovenop het stapeltje lag ‘De Grot van Plato’, met op het kaft een tekening van de smalle spleet waardoor een lichtbundel in de grot scheen, daaronder had ik de naam geschreven
die Idserts vader aan de ‘schat’ had gegeven: ‘Arces Attigit Igneas’.
“Ik begrijp wat je
bedoelt”, zei Idsert, nadat hij de verhalen had gelezen.
en als ik jouw verhalen mag geloven, hebben ze hun ‘schat’ ook gevonden”.
EISES DIGITALE SCHATKIST
LEES, KIJK, DOE EN ONTDEK
😎 Na de Franse overheersing keerde de zoon van de stadhouder Willem V in 1813 terug naar Nederland om er het koningschap te aanvaarden. Dat was een duidelijke
breuk met het verleden. Willem I werd niet, zoals zijn vader, stadhouder in alle gewesten, maar koning van een eenheidsstaat. En daarin speelde
hij de politieke hoofdrol.LEES VERDER:
http-::entoen.nu:koningwillem1