63. ZIJ WAS MIJN GROTE LIEFDE
BIJ DE DOOD VAN PIETSJE
Eind juni bereikte mij het bericht dat Pietsje op 27 juni was overleden.
Ik zag haar gezicht voor
me, dat al die jaren zo vertrouwd dicht bij me was.
Eerst stralend van geluk en vol verwachting
bij de geboorte van Trijntje en vlak daarna intens verdrietig en ontroostbaar.
Zij was mijn grote liefde, mijn vrouw, mijn metgezel, lieve moeder van Jelte en Jacobus.
Lief en leed, hebben wij samen gedeeld en de herinneringen trokken aan mij voorbij.
Zoals haar reactie op het bericht over de ‘ontsloping van het zonnestelsel’ in 1774, toen ze hoogzwanger
was, het verlies van Trijntje nog niet had verwerkt en ik besloot in onze woonkamer een planetarium te bouwen.
Het was allemaal te veel voor haar.
Er waren ook momenten van puur geluk: toen ik Mercurius als eerste
planeet aan het plafond hing, Pietsje haar zonnelied zong en Jelte ons antwoordde met zijn eerste lach en toen ik vanuit het Hemelsplein, door de open baan van Jupiter naar beneden keek en zag hoe Jelte en Pietsje samen een rondje om de zon liepen.
Die geluksmomenten, ik wil ze vasthouden, ik wil dat er nooit een eind aan komt, maar ze worden
overschaduwd door die beelden van totale ontreddering, toen ik moest vluchten en haar ziek en wanhopig met Jelte en Jacobus moest achterlaten.
Hoe waren haar laatste ogenblikken geweest?
Waren
Jelte en Jacobus bij haar of was ze alleen?
Ik herinner mij de laatste ogenblikken met
mijn vader in 1784.
Mijn hand op zijn handen. Ik depte zijn gezicht met een doek.
Hij opende zijn ogen en keek mij aan, om ze niet weer te sluiten.
Dat moment van sterven, van overgaan naar, naar waar?
Maar de dood is een grens waar we met ons beperkte verstand niet overheen kunnen denken.
De warmte van dat laatste ogenblik blijft voor altijd in mijn hart branden.
O, als ik dat met haar
had mogen beleven, als ik zo afscheid had mogen nemen.
Ik probeer mij zelf te troosten met de gedachte
dat niets blijvend is, niets duurzaam en onveranderlijk, dat alles, ook ons eigen lichaam vergankelijk en van voorbijgaande aard is.
En was het Socrates niet die zei dat niemand weet of de dood misschien niet het beste zal blijken te zijn wat de mens kan overkomen?
Ik besloot onmiddellijk naar Franeker terug te
keren.